Cognitieve
ontwikkeling
Definitie
Cognitie en intelligentie hebben een brede betekenis: het zijn verzamelbegrippen voor mentale (geestelijke) vermogens, vaardigheden en processen als memoriseren, symboliseren, probleem oplossen, informatie verwerken, begripsvorming en denken, kortom: alle processen waardoor mensen kennis kunnen opdoen, verwerken en behouden. (Van der Wal en de Wilde, 2011)
Van der Wal en de Wilde beschrijven in hun boek (2011) de theorie van Jean Piaget over de ontwikkeling van de intelligentie en beschrijven de drie algemene karakteristieken van het denken volgens Piaget:
1. Op grond van verschillende manieren van denken kunnen er vier ontwikkelingsfasen worden onderscheiden: de sensomotorische, de preoperationele, de concreet-operationele en de formeel-operationele fase.
2. In alle fasen is hetzelfde ontwikkelingsprincipe van toepassing.
3. In alle fasen is sprake van cognitief egocentrisme.
Cognitieve ontwikkeling in de praktijk
Hieronder vertalen we de vier fasen van Piaget naar praktijkvoorbeelden.
fase 1: sensomotorische fase (0 - 2 jaar)
het begrip objectpermanentie is hierbij van toepassing. Het denken van de baby is in zekere zin doen: het is sterk verbonden met de zintuigen en motoriek. Al kijkend, luisterend, grijpend, voelend en proevend ontwikkelt het kind zich in deze fase.
Als een balletje onder de kast rolt, zal een kind die al objectpermanentie ontwikkeld heeft, er naar op zoek gaan. Voor dit gebeurt, gaat een kind niet op zoek en begint het met iets anders te spelen. Als het iets niet ziet, is het er niet.
Bij een kindje tussen 6 en 12 maanden is het balletje uit zijn gezichtsveld, maar het ‘weet’ dat het niet weg is. Het heeft een voorstelling van het balletje in zijn geheugen.
-
Er is een manier om na te gaan of het kind beelden in het geheugen heeft zonder het voorwerp te zien. Leg een balletje, blokje of ander klein voorwerp onder een doek. Het kind mag zien dat iemand het er legt. Als het kind het voorwerp zoekt, beschikt het over objectpermanentie.
Op de leeftijd van 12 maanden zal het kind dat voorwerp zelfs zoeken zonder gezien te hebben waar het gelegd is.
Objectpermanentie houdt verband met scheidingsangst. Het kind heeft mama of papa in zijn hoofd. Als mama weggaat, weet het kindje heel bewust dat het mama mist.
fase 2: pre-operationele fase (2 -6 jaar)
-
Het kind weet nu dat een object dat hij niet ziet nog wel bestaat en maakt gebruik van zijn voorstellingsvermogen, het ontstaan van geestelijke plaatjes.
-
Het kind begint de taal te leren spreken, het strottenhoofd daalt.
-
Fijne motoriek.
-
Het kind leert symbolen kennen, maar kunnen nog geen concrete denkhandelingen verrichten.
-
Egocentrisme, het kind kan nog geen verband leggen tussen bepaalde dingen en denkt alleen aan zijn eigen belang
fase 3: concreet operationele fase (6 - 12 jaar)
-
Het kind leert dingen begrijpen en uit zijn hoofd doen wat hem is voorgedaan, hij heeft eerst een duidelijk voorbeeld nodig, figuratief.
-
Een kind leert rekenen, maar nog niet met negatieve getallen.
-
Een kind vergelijkt dingen met elkaar en is daarmee aan het experimenteren/uitproberen
fase 4: formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar - adolescent - volwassene)
-
Leert abstract denken, dat wil zeggen leert dingen denken die niet te zien zijn of niet zijn voorgedaan.
-
Worden meer volwassen
-
Hypothetisch-deducatief denken, kinderen trekken logische verklaringen en formuleren vooronderstellingen
ONTWIKKELING VAN HET DENKEN VAN DE ADOLESCENT IN DE FORMEEL-OPERATIONELE FASE
In hun boek 'Creatief communiceren met kinderen' (2012) beschrijven Ben Baarda en Lieke Drukker aan de hand van praktische voorbeelden en illustraties onder andere de formeel-operationele fase. Deze fase omschrijven zij als volgt.
Vanaf een jaar of twaalf kunnen kinderen de laatste fase, de formeel operationele periode, bereiken. Het denken breidt zich uit buiten de concrete situatie waar een kind zich in bevindt. In de formeel operationele periode neemt het probleemoplossend vermogen toe. Adolescenten kunnen verschillende oplossingen voor problemen bedenken en van deze mogelijke oplossingen de gevolgen voorspellen. Ze kunnen verder redeneren op een abstracte manier. Jongeren in deze fase kunnen filosoferen over maatschappelijke vraagstukken en beargumenteerde antwoorden formuleren op bijvoorbeeld een vraag als: ‘Stel dat de aardolie op is, hoe zou de wereld er dan uitzien?’ Ook leren ze steeds beter logisch redeneren. Ze kunnen bijvoorbeeld aan de hand van de uitspraken ‘Alle mensen zijn sterfelijk’ en ‘Socrates is een mens’ afl eiden dat Socrates dus ook sterfelijk is.
Op dinsdag lees ik in de Volkskrant altijd graag het item ‘Dit ben ik’, waarin kinderen en jongeren een aantal vragen beantwoorden. Een vraag die hierin regelmatig terugkeert, is die naar het dierbaarste bezit. De antwoorden geven vaak een mooi beeld van de verschillen tussen jonge kinderen en jongeren. Waar jonge kinderen vaak komen met concrete dingen als speelgoed (de playstation, de legoverzameling), komen jongeren vaker met abstractere begrippen (gezondheid, vrijheid) of objecten met een meer symbolische betekenis (een van oma geërfd sieraad). In de antwoorden zie je een mooie ontwikkeling van een kleinere wereld rondom het kind zelf naar een bredere blik op de wereld door een jongere.
De aandacht en het concentratievermogen van adolescenten neemt toe. Ze kunnen zich beter richten op de kern van vraagstukken en zijn minder snel afgeleid door minder relevante informatie, ze worden beter in het ‘kaf van het koren scheiden’. Ook het geheugen verbetert. Jongeren kunnen beter informatie voor een langere periode onthouden, maar zijn ook in staat om informatie langer in hun kortetermijngeheugen vast te houden, wat een handige vaardigheid is bij het oplossen van bijvoorbeeld ingewikkelde rekensommen. Op deze manier systematisch en planmatig werken gaat een adolescent vaak goed af. Plannen in de toekomst, vooral het overzien van gevolgen van het eigen gedrag (zoals het uitstellen van leren voor een proefwerk) is echter vaak nog een stap te ver.
Taalontwikkeling
Tegen de tijd dat een kind van de lagere school af gaat, is de taalontwikkeling min of meer voltooid. Toch zijn er wel verschillen tussen het taalgebruik van jongeren en van volwassenen. Adolescenten gebruiken meer ‘nieuwe’ woorden, onder andere overgenomen uit andere talen als Engels, Surinaams of Marokkaans. Het veelvuldig sms’en en msn’en door jongeren heeft ook invloed op de schrijftaal. De korte berichten die jongeren met elkaar uitwisselen via de media zijn vaak doorspekt met afkortingen, fonetische spelling en emoticons.
(bron: http://cb-catalogus.rdcgroup.nl/images/fragments/9789001849245.pdf)