Veel ouders zijn zich vaak niet bewust dat hersenen van hun kinderen nog in ontwikkeling zijn. Deze ontwikkeling duurt tot aan het 24e levensjaar. De mogelijkheid van het nemen van rationele beslissingen waaronder het maken en zich houden aan een planning worden in de laatste stadia van de puberteit gevormd. Een mooi voorbeeld hiervan is te zien aan het verkeersgedrag van pubers. Ze rijden zonder helm en weten dat dit gevaarlijk is, maar zien zichzelf als onschendbaar. De puberhersenen handelen vaak emotioneler en instinctiever dan de rationelere volwassene. Hierbij geven ze de voorkeur aan korte termijn genot in tegenstelling tot doelen die langere termijn te realiseren zijn.
Lichamelijke en geestelijke rijping staan te los van elkaar. Een adolescent kan er aan de ene kant volgroeid en daarmee volwassen uitzien, terwijl hij nog in een geestelijk dusdanig stadium verkeerd dat hij nog niet als een volwassene kan handelen. Als volwassene moet je hier op letten.
Ongeveer zestig procent van de ouders in niet op de hoogte dat hun kinderen een ander slaapritme krijgen. Een puber heeft 9 a 10 uur slaap per dag nodig om goed te kunnen blijven functioneren. Ook verschuift door de hormonenschommeling het slaapritme naar later op de dag. Een puber gaat later naar bed toe en wordt later wakker.
Het puberbrein is veel gevoeliger voor invloed van buitenaf dan dat van een volwassene. Zeker als een puber verslavende stoffen zoals nicotine of alcohol gebruikt, heeft deze een veel grotere kans om op latere leeftijd schade toe te brengen. Omdat er op deze leeftijd veel verbindingen in de hersenen aangemaakt worden, is het gebruik van alcohol en drugs schadelijker dan gebruik op latere leeftijd. Als ouder en of leerkracht is het verstandig om duidelijk verwijzen naar het gevaar van blijvend letsel. Hier geldt dat goed communiceren en discussiëren met de tiener verstandiger is dan verbieden.
Om de adolescent te helpen is het aan te raden dat volwassenen zoals de ouders en de docenten de taak van prefrontale cortex – het hersengedeelte dat hiervoor verantwoordelijk is - voor de adolescenten op zich nemen. Dit kan gebeuren door ze te helpen met het maken van planningen en te praten over problemen en wat de gevolgen op langere termijn zijn.
Het is belangrijk als docent om de ouders van deze feiten op de hoogte te stellen indien ze dit zich zelf nog niet voldoende beseffen. Zowel op school als thuis is een adequate begeleiding voor de leerling zeer wenselijk. Het is in de regel veel effectiever om met de adolescenten te praten dan om straffen op te leggen. Ook dienen grenzen duidelijk te zijn, en dien je deze te handhaven.
Tips voor ouders van Pubers.
In de hieronder genoemde bron worden tips voor ouders genoemd voor ouders van pubers. Het merendeel van deze tips zijn ook erg bruikbaar voor docenten. De lijst is enigszins aangepast met het oog op de docenten.
-
Maakt u zich niet al te veel zorgen. Het merendeel van de pubers in Nederland komt de puberteit door zonder al te grote problemen.
-
Probeer de ontwikkeling van de puber te stimuleren door hem zelf keuzes te laten maken uit meerdere opties. Zo leert de puber een rationele afweging te maken en zal de balans tussen ratio en emotie zich sneller in evenwicht brengen.
-
Het is gebleken dat veel kinderen het van belang vinden dat hun ouders met hen over alcoholgebruik communiceren. Samen regels afspreken blijkt beter te werken dan verbieden. Praat met de puber over het hoe en waarom van de regels omtrent alcoholgebruik.
-
Praat met de ouders van de vriendjes van de puber en met mede docenten en kom erachter welke regels zij hanteren.
-
Bedenk dat er tempoverschillen bestaan bij de ontwikkeling van pubers. Ga er niet te snel vanuit dat hij of zij iets niet kan en het dus nooit zal kunnen. De hersen-, cognitiviteits- en psychosociale ontwikkeling loopt nog door en hiermee ook de ontwikkeling van vaardigheden.
Bron:
Puberhersenen in ontwikkeling, Hersenstichting Nederland.
ISBN: 978-90-8029730604 Drukkerij Tesink, Zutphen
DE BELANGRIJKSTE BREINFEITEN OVER ADOLESCENTEN
Op de website www.oabdekkers.nl beschrijft onderwijskundige Claudia de Groot in haar blog de belangrijkste breinfeiten van adolescenten. De kernvragen die die zij terecht stelt zijn: 'Is het nodig dat docenten kennis hebben over de hersenen bij adolescenten en kan inzicht in cognitieve processen helpen om de leerprestaties en studiemotivatie van de leerling te verbeteren?' Ze beantwoord deze vraag meteen zelf met een 'ja' en verwijst naar de media waar veel wordt geschreven en gezegd over hersenonderzoeken bij studenten en het maken van studiekeuzes en het vaak lang wachten met keuzes maken door studenten. Daarom zou inzicht over de breinontwikkeling uitkomst kunnen bieden.
Ze stelt verder dat adolescentie tot op heden slechts gezien wordt als de slechtst begrepen periode in de kinderontwikkeling, maar studies tonen steeds beter inzicht aan bij deze bijzondere leeftijdsfase. Het ondoordachte gedrag van adolescenten is eerder een kenmerk van een ontwikkelingsfase dan dat het een maatschappelijke ontwikkeling is, aldus hoogleraar ontwikkelingspsychologie Crone (2008).
Onderzoekers kampen ook met bruikbaarheid van hun hersenonderzoeken voor het onderwijs. Hersenonderzoekers stellen zichzelf nu eenmaal andere vragen dan docenten die voor een klas vol met adolescenten staan. Ik zie een grote beperking voor alle interessante hersenonderzoeken namelijk: de communicatie naar het onderwijs. De neurocognitieve wetenschap leert ons steeds meer over het brein en de ontwikkeling van de adolescentie. Daarentegen zijn er ook wat neuromythen in omloop, met als gevolg dat er op allerlei misconcepties over het brein ideeën worden geïmplementeerd in het onderwijs. Een leuke test over neuromythen is http://neuromythes.odisee.be/ (Jolles, 2016). Het brein reguleert ongeveer ons hele handelen en denken, dus alles gaat samen met hersenactiviteit. Gelukkig zijn er ook breinfeiten: goed gedocumenteerde inzichten en kennis uit diverse wetenschappelijk disciplines volgens Jolles (2016), aldus Claudia de Groot, die tevens de elf belangrijkste breinfeiten, volgens Jolles (2016) aanhaalt:
1. Hersenrijping loopt door tot ver na het 20e levensjaar
2. Omgeving is essentieel voor optimale hersenrijping
3. Biologische factoren zijn medebepalend
4. Psychosociale- en culturele factoren zijn medebepalend
5. Individuele verschillen in hersenontwikkeling
6. Verschillen in geslacht bij hersenontwikkeling
7. Non-cognitieve functies en vaardigheden zijn cruciaal
8. Didactisch bruikbare metaforen
9. Dynamiek van de ontwikkeling van functies en vaardigheden
10. Gedrags- en leerproblemen zijn mede afhankelijk van omgevingsfactoren
11. Opvoeders, leraren en samenleving kunnen voorwaarden scheppen voor de ontplooiing
Implicaties voor het onderwijs
De hersenen rijpen door sturing en inspiratie uit de omgeving. Dat betekent dat ouders en school niet moeten afwachten tot het is uitontwikkeld, maar juist een actieve rol hierin hebben. Hierdoor rijpt het brein sneller en daarom is het goed dat docenten zich hier bewust van zijn. Neuropsychologische en neuropedagogische onderzoeken geven handvatten voor interventies. Wat ik nu vaak zie is dat scholen gericht zijn op de cognitieve vaardigheden, terwijl bedrijven vragen naar de non-cognitieve vaardigheden zoals; ondernemendheid, nieuwsgierigheid, communicatieve vaardigheden en een brede ervaring. ‘Het onderwijs zou zich daarom moeten richten op de persoon van de lerende in diens context om zijn persoonlijke groei en daarmee studiemotivatie en leerprestaties te verbeteren’ (Jolles, 2016).
Een lastige beslissing waarmee een vroege adolescent te maken krijgt is bijvoorbeeld het maken van een studiekeuze. Drie op de tien jongeren balen van hun studiekeuze (NU, 2016). Zijn adolescenten wel in staat om zulke belangrijke beslissingen te nemen? Het brein is dan nog niet optimaal ontwikkeld. Adolescenten vinden het moeilijk om een keuze te maken en hebben daarvoor meer tijd en begeleiding nodig. Desondanks maken adolescenten beslissingen op de korte termijn. Het blijkt dat de ontwikkeling in de adolescentie van de somatosensorische cortex (deze heeft te maken met emotionele beslissingen), een ingewikkeld proces is. Hierdoor kiezen adolescenten dus vaak voor veilige en snelle winst keuzes. Adolescenten houden minder rekening met emoties en wensen van anderen, prioriteiten, gevaren, etc. In het onderwijs is het dus nodig dat hier aandacht voor is. Aandacht voor langere termijn beslissingen en wat de consequenties daarvan kunnen zijn is daarom nodig.
Een aantal tips voor in het onderwijs:
-
Geef gerichte opdrachten en geen open opdrachten, zodat adolescenten de consequenties kunnen inzien van ‘wat gebeurt er als…’. Hierdoor leert de leerling de lange termijn consequenties in te zien (Jolles, 2007). De docent heeft als rol voorbeelden te geven en uitdaging. Helpen bij keuzes maken en overzicht te creëren.
-
Laat adolescenten met extra ondersteuning oefenen met plannen. Juist in deze leeftijdsfase zijn de hersenen op dit vlak in ontwikkeling, goede begeleiding is dan ook essentieel. Denk bv. aan lesrooster, agenda (Jolles, 2016).
-
Docenten zouden trainingen kunnen krijgen over het adolescenten brein. Docenten hebben nu vaak een beeld over hersenonderzoek, met als gevolg dat zij allerlei misconcepties implementeren in hun onderwijs (Jolles, 2007).
-
Het is een maatschappelijke taak dat scholen nog intensiever adolescenten begeleiden met hun schoolloopbaan, maar het is nu vaak praktisch niet haalbaar. Leerlingen laten presenteren over hun droombaan zou een werkvorm kunnen zijn. Of dat leerlingen samen in gesprek gaan over hun schoolloopbaan, dat blijkt goed te werken om een reëel beeld te krijgen om bv. een studiekeuze te maken. Het geeft ook inzicht, maar ook komen misschien andere leerlingen op ideeën (EenVandaag, 2016).
Ten slotte nog een andere implicatie niet zo zeer voor het onderwijs maar wel heel belangrijk: Er is in onderzoek nu veel bekend over de ontwikkeling in de hersenen bij adolescenten, maar de nadruk zou in de komende onderzoeken moeten liggen op de sociale context waarbinnen de adolescent zich beweegt (Defoe, Dubas, Figner & van Aken, 2015). Zij beschrijven namelijk dat laboratorium onderzoek minder rekening houdt met omgevingsfactoren, waar adolescenten juist gevoelig voor zijn.